tituleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tituleer | tituleerde | heb getituleerd |
jij, je, u | tituleert | tituleerde | hebt getituleerd |
hij, zij, het | tituleert | tituleerde | heeft getituleerd |
wij | tituleren | tituleerden | hebben getituleerd |
jullie | tituleren | tituleerden | hebben getituleerd |
zij, ze | tituleren | tituleerden | hebben getituleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Tituleren with some of the pronouns.
- Ik tituleer de studenten tijdens de diploma-uitreiking.
- De professor tituleert zijn collega als expert op het gebied van taalkunde.
- Wij tituleren de nieuwe directeur met veel respect.
- Jullie tituleren de winnaars van de wedstrijd met een medaille.
- Zij tituleren de gasten bij de receptie van het hotel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tituleren with some of the pronouns.
- Ik tituleerde de studenten tijdens de diploma-uitreiking.
- De professor tituleerde zijn collega als expert op het gebied van taalkunde.
- Wij tituleerden de nieuwe directeur met veel respect.
- Jullie tituleerden de winnaars van de wedstrijd met een medaille.
- Zij tituleerden de gasten bij de receptie van het hotel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tituleren with some of the pronouns.
- Ik heb de studenten tijdens de diploma-uitreiking getituleerd.
- De professor heeft zijn collega als expert op het gebied van taalkunde getituleerd.
- Wij hebben de nieuwe directeur met veel respect getituleerd.
- Jullie hebben de winnaars van de wedstrijd met een medaille getituleerd.
- Zij hebben de gasten bij de receptie van het hotel getituleerd.