afkalven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kalf af | kalfde af | ben afgekalfd |
jij, je, u | kalft af | kalfde af | bent afgekalfd |
hij, zij, het | kalft af | kalfde af | is afgekalfd |
wij | kalven af | kalfden af | zijn afgekalfd |
jullie | kalven af | kalfden af | zijn afgekalfd |
zij, ze | kalven af | kalfden af | zijn afgekalfd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkalven with some of the pronouns.
- De koeien kalven af in de lente.
- Ik kalft af op het moment.
- Jij kalft af na mij.
- Hij/Zij kalft af bij de boerderij.
- Wij kalven af volgende week.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkalven with some of the pronouns.
- De koeien kalfden af in de lente.
- Ik kalfte af vorig jaar.
- Jij kalfde af na mij.
- Hij/Zij kalfde af bij de boerderij.
- Wij kalfden af in de zomer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkalven with some of the pronouns.
- De koeien zijn afgekalfd in de lente.
- Ik ben net afgekalfd.
- Jij bent al afgekalfd.
- Hij/Zij is vorige week afgekalfd bij de boerderij.
- Wij zijn vorige maand afgekalfd.