doorwonden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doorwond | doorwondde | heb doorwond |
jij, je, u | doorwondt | doorwondde | hebt doorwond |
hij, zij, het | doorwondt | doorwondde | heeft doorwond |
wij | doorwonden | doorwondden | hebben doorwond |
jullie | doorwonden | doorwondden | hebben doorwond |
zij, ze | doorwonden | doorwondden | hebben doorwond |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorwonden with some of the pronouns.
- Ik wond de deur.
- Jij wondt de deur.
- Hij wondt de deur.
- Wij wonden de deur.
- Zij wonden de deur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorwonden with some of the pronouns.
- Ik wond de deur.
- Jij wond de deur.
- Hij wond de deur.
- Wij wonden de deur.
- Zij wonden de deur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorwonden with some of the pronouns.
- Ik heb de deur gewond.
- Jij hebt de deur gewond.
- Hij heeft de deur gewond.
- Wij hebben de deur gewond.
- Zij hebben de deur gewond.