opdissen

Conjugations List of Opdissen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdis opdiste opheb opgedist
jij, je, udist opdiste ophebt opgedist
hij, zij, hetdist opdiste opheeft opgedist
wijdissen opdisten ophebben opgedist
julliedissen opdisten ophebben opgedist
zij, zedissen opdisten ophebben opgedist

Presens
Beta

Example presens sentences for Opdissen with some of the pronouns.

  • Ik dis de tafel op voor het avondeten.
  • Jij dient het gerecht op aan de gasten.
  • Hij of zij diest de hapjes op tijdens het feest.
  • Wij dressen de salade op met verse kruiden.
  • Jullie dienen de maaltijd op in het restaurant.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opdissen with some of the pronouns.

  • Vroeger diende ik de tafel op voor het avondeten.
  • Toen ik jong was, diende jij het gerecht op aan de gasten.
  • Hij of zij diende vroeger de hapjes op tijdens het feest.
  • In die tijd dressden wij de salade op met verse kruiden.
  • Jullie dienden vroeger de maaltijd op in het restaurant.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opdissen with some of the pronouns.

  • Ik heb de tafel opgedist voor het avondeten.
  • Jij hebt het gerecht opgediend aan de gasten.
  • Hij of zij heeft de hapjes opgediend tijdens het feest.
  • Wij hebben de salade opgedressed met verse kruiden.
  • Jullie hebben de maaltijd opgediend in het restaurant.