dichtknijpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knijp dicht | kneep dicht | heb dichtgeknepen |
jij, je, u | knijpt dicht | kneep dicht | hebt dichtgeknepen |
hij, zij, het | knijpt dicht | kneep dicht | heeft dichtgeknepen |
wij | knijpen dicht | knepen dicht | hebben dichtgeknepen |
jullie | knijpen dicht | knepen dicht | hebben dichtgeknepen |
zij, ze | knijpen dicht | knepen dicht | hebben dichtgeknepen |
PresensBeta
Example presens sentences for Dichtknijpen with some of the pronouns.
- Ik knijp mijn handen dicht.
- Jij knijpt je ogen dicht.
- Hij knijpt de tube tandpasta dicht.
- Wij knijpen de flesjes water dicht.
- Zij knijpen hun lippen dicht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dichtknijpen with some of the pronouns.
- Ik kneep mijn handen dicht.
- Jij kneep je ogen dicht.
- Hij kneep de tube tandpasta dicht.
- Wij knepen de flesjes water dicht.
- Zij knepen hun lippen dicht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dichtknijpen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn handen dichtgeknepen.
- Jij hebt je ogen dichtgeknepen.
- Hij heeft de tube tandpasta dichtgeknepen.
- Wij hebben de flesjes water dichtgeknepen.
- Zij hebben hun lippen dichtgeknepen.