tippelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tippel | tippelde | heb getippeld |
jij, je, u | tippelt | tippelde | hebt getippeld |
hij, zij, het | tippelt | tippelde | heeft getippeld |
wij | tippelen | tippelden | hebben getippeld |
jullie | tippelen | tippelden | hebben getippeld |
zij, ze | tippelen | tippelden | hebben getippeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Tippelen with some of the pronouns.
- Ik tippel elke avond naar het centrum.
- Jij tippelt graag door de stad.
- Hij/Zij tippelt vaak langs de grachten.
- Wij tippelen samen naar het park.
- Jullie tippelen regelmatig naar de markt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tippelen with some of the pronouns.
- Vroeger tippelde ik altijd naar school.
- Toen ik jong was, tippelde jij veel in de buurt.
- Hij/Zij tippelde regelmatig bij de haven.
- Wij tippelden vroeger door heel Nederland.
- Als kind tippelden jullie vaak naar het strand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tippelen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteravond getippeld in de buurt.
- Jij bent al eerder getippeld in deze wijk.
- Hij/Zij heeft vorige week veel getippeld in de stad.
- Wij zijn een paar keer getippeld op vakantie.
- Jullie hebben al vaker getippeld hier in de omgeving.