biggen

Conjugations List of Biggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbigbigdeheb gebigd
jij, je, ubigtbigdehebt gebigd
hij, zij, hetbigtbigdeheeft gebigd
wijbiggenbigdenhebben gebigd
julliebiggenbigdenhebben gebigd
zij, zebiggenbigdenhebben gebigd

Presens
Beta

Example presens sentences for Biggen with some of the pronouns.

  • De biggen groeien snel.
  • Ik bigg, jij bigt, hij/zij/het bigt, wij/jullie/zij biggen.
  • De boer voedert de biggen elke dag.
  • Hoe vaak biggen ze?
  • De biggen zijn schattig en speels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Biggen with some of the pronouns.

  • Vroeger biggen we altijd op de boerderij.
  • Toen ik jong was, bigde ik vaak met mijn vrienden.
  • De biggen waren aan het spelen in de modder.
  • Het was leuk om naar de biggen te kijken terwijl ze groeiden.
  • De biggen groeiden gestaag gedurende de zomermaanden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Biggen with some of the pronouns.

  • De biggen hebben snel gegroeid.
  • Ik heb gebigd, jij hebt gebigd, hij/zij/het heeft gebigd, wij/jullie/zij hebben gebigd.
  • De biggen zijn goed verzorgd geweest.
  • Heb je ooit biggen gezien?
  • Sinds wanneer hebben de biggen zo'n grootte?