omwisselen

Conjugations List of Omwisselen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwissel omwisselde omheb omgewisseld
jij, je, uwisselt omwisselde omhebt omgewisseld
hij, zij, hetwisselt omwisselde omheeft omgewisseld
wijwisselen omwisselden omhebben omgewisseld
julliewisselen omwisselden omhebben omgewisseld
zij, zewisselen omwisselden omhebben omgewisseld

Presens
Beta

Example presens sentences for Omwisselen with some of the pronouns.

  • Ik wissel mijn geld om bij de bank.
  • Hij wisselt regelmatig van baan.
  • Wij wisselen onze kleren om voor het feest.
  • Jullie wisselen vaak van gedachten.
  • Zij wisselen hun ervaringen met elkaar uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Omwisselen with some of the pronouns.

  • Vroeger wisselde ik vaak van auto.
  • Toen ik jong was, wisselde ik regelmatig van school.
  • In die tijd wisselden we onze boeken om in de bibliotheek.
  • Jullie wisselden elke week de teams samen.
  • Vorig jaar wisselden zij van huis met een ander gezin.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Omwisselen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn oude telefoon omgewisseld voor een nieuwe.
  • Hij heeft zijn treinkaartje omgewisseld bij de automaat.
  • Wij hebben onze vakantiedagen omgewisseld voor extra vrije dagen.
  • Jullie hebben de cadeaubonnen omgewisseld voor leuke cadeaus.
  • Zij hebben hun buitenlandse valuta omgewisseld bij het wisselkantoor.