paardjerijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rij paardje | reed paardje | heb paardjegereden |
jij, je, u | rijdt paardje | reed paardje | hebt paardjegereden |
hij, zij, het | rijdt paardje | reed paardje | heeft paardjegereden |
wij | rijden paardje | reden paardje | hebben paardjegereden |
jullie | rijden paardje | reden paardje | hebben paardjegereden |
zij, ze | rijden paardje | reden paardje | hebben paardjegereden |
PresensBeta
Example presens sentences for Paardjerijden with some of the pronouns.
- Ik rij paardjes op de manege.
- Jij rijdt paardjes in het bos.
- Hij/Zij rijdt paardjes op het strand.
- Wij rijden paardjes tijdens de vakantie.
- Zij rijden paardjes in de wedstrijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Paardjerijden with some of the pronouns.
- Vroeger reed ik paardjes in de achtertuin.
- Toen ik jong was, reed jij paardjes in het bos.
- Hij/Zij reed paardjes op de manege toen hij/zij klein was.
- Wij reden paardjes op het strand tijdens de zomervakanties.
- Zij reden paardjes in de wedstrijd vorig jaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Paardjerijden with some of the pronouns.
- Ik heb paardjes gereden in het park.
- Jij hebt paardjes gereden bij de boerderij.
- Hij/Zij heeft paardjes gereden op het platteland.
- Wij hebben paardjes gereden tijdens onze reis.
- Zij hebben paardjes gereden in de manege.