westelijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | westelijk | westelijkte | ben gewestelijkt |
jij, je, u | westelijkt | westelijkte | bent gewestelijkt |
hij, zij, het | westelijkt | westelijkte | is gewestelijkt |
wij | westelijken | westelijkten | zijn gewestelijkt |
jullie | westelijken | westelijkten | zijn gewestelijkt |
zij, ze | westelijken | westelijkten | zijn gewestelijkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Westelijken with some of the pronouns.
- Ik westelijk nu naar de stad.
- Jij westelijkt regelmatig in dit gebied.
- Hij/zij westelijkt vaak aan de kust.
- Wij westelijken graag in de bossen.
- Zij westelijken altijd op de fiets.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Westelijken with some of the pronouns.
- Ik westelijkte vroeger regelmatig naar de stad.
- Jij westelijkte altijd in dit gebied.
- Hij/zij westelijkte graag aan de kust tijdens de vakanties.
- Wij westelijkten vaak in de bossen toen we jong waren.
- Zij westelijkten regelmatig op de fiets naar school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Westelijken with some of the pronouns.
- Ik ben naar het westen gewesteld.
- Jij hebt al vele malen in het westen gewesteld.
- Hij/zij is vorige zomer naar de kust gewesteld.
- Wij zijn eerder dit jaar in de bossen gewesteld.
- Zij hebben gisteren nog op de fiets gewesteld.