seideren

Conjugations List of Seideren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikseiderseiderdeheb geseiderd
jij, je, useidertseiderdehebt geseiderd
hij, zij, hetseidertseiderdeheeft geseiderd
wijseiderenseiderdenhebben geseiderd
jullieseiderenseiderdenhebben geseiderd
zij, zeseiderenseiderdenhebben geseiderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Seideren with some of the pronouns.

  • Ik seider regelmatig tijdens de koude wintermaanden.
  • Jij seidert graag in je vrije tijd.
  • Hij/zij seidert met veel enthousiasme.
  • Wij seideren samen als een traditie.
  • Jullie seideren vaak op feestjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Seideren with some of the pronouns.

  • Vroeger seiderde ik met mijn grootouders.
  • Toen we jong waren, seiderden we elk weekend.
  • Hij/zij seiderde vaak in die periode.
  • In mijn jeugd seiderden we in de buurt van de rivier.
  • Jullie seiderden regelmatig tijdens de zomermaanden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Seideren with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren geseidert in het park.
  • Jij bent al meerdere keren naar zee geseidert.
  • Hij/zij heeft vorig jaar voor het eerst geseidert.
  • Wij hebben samen geseidert tijdens onze vakantie.
  • Jullie zijn altijd fanatiek geweest in het seideren.