bikken

Conjugations List of Bikken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbikbikteheb gebikt
jij, je, ubiktbiktehebt gebikt
hij, zij, hetbiktbikteheeft gebikt
wijbikkenbiktenhebben gebikt
julliebikkenbiktenhebben gebikt
zij, zebikkenbiktenhebben gebikt

Presens
Beta

Example presens sentences for Bikken with some of the pronouns.

  • Ik bik nu mijn lunch.
  • Jij bikt altijd snel je eten.
  • Hij/Zij/Het bikt graag in een restaurant.
  • Wij bikken samen gezellig.
  • Zij bikkent vaak buiten op het terras.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bikken with some of the pronouns.

  • Vroeger bikte ik altijd mijn lunch.
  • Jij bikte vroeger snel je eten.
  • Hij/Zij/Het bikte graag in een restaurant toen hij/zij/het jonger was.
  • Wij bikten vroeger samen gezellig.
  • Zij bikkten vaak buiten op het terras tijdens de zomer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bikken with some of the pronouns.

  • Ik heb net mijn lunch gebikt.
  • Jij hebt gisteren snel je eten gebikt.
  • Hij/Zij/Het heeft laatst in een restaurant gebikt.
  • Wij hebben samen gezellig gebikt.
  • Zij hebben vaak buiten op het terras gebikt.