bedampen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bedamp | bedampte | heb bedampt |
jij, je, u | bedampt | bedampte | hebt bedampt |
hij, zij, het | bedampt | bedampte | heeft bedampt |
wij | bedampen | bedampten | hebben bedampt |
jullie | bedampen | bedampten | hebben bedampt |
zij, ze | bedampen | bedampten | hebben bedampt |
PresensBeta
Example presens sentences for Bedampen with some of the pronouns.
- Ik damp het glas.
- Jij dampt het glas.
- Hij/Zij damp het glas.
- Wij dampen het glas.
- Zij dampen het glas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bedampen with some of the pronouns.
- Ik dampte het glas.
- Jij dampte het glas.
- Hij/Zij dampte het glas.
- Wij dampten het glas.
- Zij dampten het glas.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bedampen with some of the pronouns.
- Ik heb het glas bedampt.
- Jij hebt het glas bedampt.
- Hij/Zij heeft het glas bedampt.
- Wij hebben het glas bedampt.
- Zij hebben het glas bedampt.