pronostikeren

Conjugations List of Pronostikeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpronostikeerpronostikeerdeheb gepronostikeerd
jij, je, upronostikeertpronostikeerdehebt gepronostikeerd
hij, zij, hetpronostikeertpronostikeerdeheeft gepronostikeerd
wijpronostikerenpronostikeerdenhebben gepronostikeerd
julliepronostikerenpronostikeerdenhebben gepronostikeerd
zij, zepronostikerenpronostikeerdenhebben gepronostikeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Pronostikeren with some of the pronouns.

  • Ik pronostikeer de uitkomst van het voetbalwedstrijd.
  • Jij pronostikeert altijd de winnaar van de loterij.
  • Hij pronostikeert de economische groei voor volgend jaar.
  • Wij pronostikeren de weersomstandigheden voor morgen.
  • Zij pronostikeren de ontwikkeling van de aandelenmarkt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pronostikeren with some of the pronouns.

  • Ik prognostikeerde de uitkomst van het voetbalwedstrijd.
  • Jij prognostikeerde altijd de winnaar van de loterij.
  • Hij prognostikeerde de economische groei voor volgend jaar.
  • Wij prognostikeerden de weersomstandigheden voor morgen.
  • Zij prognostikeerden de ontwikkeling van de aandelenmarkt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pronostikeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de uitkomst van het voetbalwedstrijd geprognosticeerd.
  • Jij hebt altijd de winnaar van de loterij geprognosticeerd.
  • Hij heeft de economische groei voor volgend jaar geprognosticeerd.
  • Wij hebben de weersomstandigheden voor morgen geprognosticeerd.
  • Zij hebben de ontwikkeling van de aandelenmarkt geprognosticeerd.