rissen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ris | riste | heb gerist |
jij, je, u | rist | riste | hebt gerist |
hij, zij, het | rist | riste | heeft gerist |
wij | rissen | risten | hebben gerist |
jullie | rissen | risten | hebben gerist |
zij, ze | rissen | risten | hebben gerist |
PresensBeta
Example presens sentences for Rissen with some of the pronouns.
- Ik ris elke ochtend vroeg op.
- Jij rist de groenten voor het avondeten.
- Hij/zij/het risst altijd naar zijn/haar werk.
- Wij rissen regelmatig samen naar de stad.
- Jullie rissen vaak met de fiets naar school.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rissen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, riste ik altijd tijdens de vakanties.
- Vroeger risten we met de trein naar mijn grootouders.
- Elke dag riste hij langs het park op weg naar school.
- Het regende toen we naar buiten risten.
- Toen jullie klein waren, risten jullie altijd in de tuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rissen with some of the pronouns.
- Ik ben opgestaan nadat de zon was gerisst.
- Jij hebt de borden afgewassen nadat ik had gerisst.
- Hij/zij/het is met de auto vertrokken nadat de motor was gerisst.
- Wij hebben heerlijk gegeten nadat we hadden gerisst.
- Jullie zijn naar de film gegaan nadat jullie hadden gerisst.