aanploegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ploeg aan | ploegde aan | heb aangeploegd |
jij, je, u | ploegt aan | ploegde aan | hebt aangeploegd |
hij, zij, het | ploegt aan | ploegde aan | heeft aangeploegd |
wij | ploegen aan | ploegden aan | hebben aangeploegd |
jullie | ploegen aan | ploegden aan | hebben aangeploegd |
zij, ze | ploegen aan | ploegden aan | hebben aangeploegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanploegen with some of the pronouns.
- Ik ploeg aan in de tuin.
- Jij ploegt aan in de akker.
- Hij/Zij/Het ploegt aan op het veld.
- Wij ploegen aan met zware machines.
- Jullie ploegen aan in de modder.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanploegen with some of the pronouns.
- Ik ploegde aan in de tuin.
- Jij ploegde aan in de akker.
- Hij/Zij/Het ploegde aan op het veld.
- Wij ploegden aan met zware machines.
- Jullie ploegden aan in de modder.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanploegen with some of the pronouns.
- Ik heb aangeploegd in de tuin.
- Jij hebt aangeploegd in de akker.
- Hij/Zij/Het heeft aangeploegd op het veld.
- Wij hebben aangeploegd met zware machines.
- Jullie hebben aangeploegd in de modder.