wippen

Conjugations List of Wippen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwipwipteheb gewipt
jij, je, uwiptwiptehebt gewipt
hij, zij, hetwiptwipteheeft gewipt
wijwippenwiptenhebben gewipt
julliewippenwiptenhebben gewipt
zij, zewippenwiptenhebben gewipt

Presens
Beta

Example presens sentences for Wippen with some of the pronouns.

  • Ik wip regelmatig op de trampoline in mijn tuin.
  • Jij wipt vaak op de schommel in het park.
  • Hij wipt soepel over het hek en rent weg.
  • Zij wipt behendig op het paard tijdens de les.
  • We wippen gezellig op de oude houten stoelen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Wippen with some of the pronouns.

  • Vroeger wipte ik altijd op de trampoline in mijn tuin.
  • Toen ik jong was, wipte ik graag op de schommel in het park.
  • Hij wipte behendig over het hek en rende weg.
  • Zij wipte vroeger regelmatig op het paard tijdens de les.
  • We wipten vaak op de oude houten stoelen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Wippen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren op de trampoline gewipt in mijn tuin.
  • Jij hebt vorige week op de schommel gewipt in het park.
  • Hij heeft vandaag over het hek gewipt en is weggerend.
  • Zij heeft tijdens de les op het paard gewipt.
  • We hebben vorige maand op de oude houten stoelen gewipt.