bijeenpakken

Conjugations List of Bijeenpakken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpak bijeenpakte bijeenheb bijeengepakt
jij, je, upakt bijeenpakte bijeenhebt bijeengepakt
hij, zij, hetpakt bijeenpakte bijeenheeft bijeengepakt
wijpakken bijeenpakten bijeenhebben bijeengepakt
julliepakken bijeenpakten bijeenhebben bijeengepakt
zij, zepakken bijeenpakten bijeenhebben bijeengepakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Bijeenpakken with some of the pronouns.

  • Ik pak mijn spullen bijeen voordat ik naar school vertrek.
  • Hij pakt de boeken bijeen en legt ze op de tafel.
  • Wij pakken onze koffers bijeen voor de vakantie.
  • Jullie pakken de cadeautjes bijeen voor het feest.
  • De kinderen pakken hun speelgoed bijeen en ruimen het op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bijeenpakken with some of the pronouns.

  • Vroeger pakte ik altijd mijn spullen bijeen voordat ik naar school vertrok.
  • Hij pakte de boeken bijeen en legde ze op de tafel.
  • Vroeger pakten wij altijd onze koffers bijeen voor de vakantie.
  • Jullie pakten de cadeautjes bijeen voor het feest.
  • Als kind pakten we altijd ons speelgoed bijeen en ruimden het op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bijeenpakken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn spullen bijeengepakt voordat ik naar school vertrok.
  • Hij heeft de boeken bijeengepakt en op de tafel gelegd.
  • Wij hebben onze koffers bijeengepakt voor de vakantie.
  • Jullie hebben de cadeautjes bijeengepakt voor het feest.
  • De kinderen hebben hun speelgoed bijeengepakt en opgeruimd.