bomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boom | boomde | heb geboomd |
jij, je, u | boomt | boomde | hebt geboomd |
hij, zij, het | boomt | boomde | heeft geboomd |
wij | bomen | boomden | hebben geboomd |
jullie | bomen | boomden | hebben geboomd |
zij, ze | bomen | boomden | hebben geboomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bomen with some of the pronouns.
- Ik boom in mijn achtertuin.
- Jij boomt graag in het bos.
- Hij boomt over zijn vakantieplannen.
- Wij bomen langs de gracht.
- Zij bomen samen over hun favoriete boeken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bomen with some of the pronouns.
- Ik boomde vroeger veel in het bos.
- Jij boomde gisteren met je buurman.
- Hij boomde altijd over politiek.
- Wij boomden tijdens onze vakantie in Frankrijk.
- Zij boomden samen over hun hobby's.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bomen with some of the pronouns.
- Ik heb in het park geboomd.
- Jij bent naar het strand geboomd.
- Hij heeft met zijn vrienden geboomd.
- Wij zijn in het bos geboomd.
- Zij hebben over hun toekomst geboomd.