rivaliseren

Conjugations List of Rivaliseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrivaliseerrivaliseerdeheb gerivaliseerd
jij, je, urivaliseertrivaliseerdehebt gerivaliseerd
hij, zij, hetrivaliseertrivaliseerdeheeft gerivaliseerd
wijrivaliserenrivaliseerdenhebben gerivaliseerd
jullierivaliserenrivaliseerdenhebben gerivaliseerd
zij, zerivaliserenrivaliseerdenhebben gerivaliseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Rivaliseren with some of the pronouns.

  • Ik rivaliseer met mijn broer om de hoogste cijfers.
  • Jij rivaliseert vaak met je collega's over wie het meeste werk verzet.
  • Hij rivaliseert al jaren met zijn buurman over de mooiste tuin.
  • Wij rivaliseren in de competitie voor de eerste plaats.
  • Jullie rivaliseren met andere bedrijven om de grootste marktaandeel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rivaliseren with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, rivaliseerde ik altijd met mijn zusje om de aandacht van onze ouders.
  • Vroeger rivaliseerde jij regelmatig met je klasgenoten over wie de meest populaire was.
  • Hij rivaliseerde vroeger met zijn vrienden om de beste voetballer te zijn.
  • In die tijd rivaliseerden wij vaak met andere scholen in sportcompetities.
  • Jullie rivaliseerden als kinderen met elkaar om de grootste speelgoedcollectie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rivaliseren with some of the pronouns.

  • Ik heb gerivaliseerd met mijn broer tijdens de vakantie.
  • Jij bent vorig jaar met succes met je concurrenten rivaliseerd.
  • Hij heeft al vele jaren met zijn buurman gerivaliseerd over de beste barbecue.
  • Wij hebben in het verleden vaak met andere teams gerivaliseerd.
  • Jullie zijn altijd met andere merken gerivaliseerd om de hoogste verkoopcijfers.