rondbanjeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | banjer rond | banjerde rond | heb rondgebanjerd |
jij, je, u | banjert rond | banjerde rond | hebt rondgebanjerd |
hij, zij, het | banjert rond | banjerde rond | heeft rondgebanjerd |
wij | banjeren rond | banjerden rond | hebben rondgebanjerd |
jullie | banjeren rond | banjerden rond | hebben rondgebanjerd |
zij, ze | banjeren rond | banjerden rond | hebben rondgebanjerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondbanjeren with some of the pronouns.
- Ik banjer rond in het park.
- Jij banjert rond op straat.
- Hij/Zij/Het banjert rond in de tuin.
- Wij banjeren rond in de stad.
- Zij banjeren rond door het bos.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondbanjeren with some of the pronouns.
- Ik banjerde rond in het park.
- Jij banjerde rond op straat.
- Hij/Zij/Het banjerde rond in de tuin.
- Wij banjerden rond in de stad.
- Zij banjerden rond door het bos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondbanjeren with some of the pronouns.
- Ik heb rondgebanjerd in het park.
- Jij hebt rondgebanjerd op straat.
- Hij/Zij/Het heeft rondgebanjerd in de tuin.
- Wij hebben rondgebanjerd in de stad.
- Zij hebben rondgebanjerd door het bos.