barbecueën
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | barbecue | barbecuede | heb gebarbecued |
jij, je, u | barbecuet | barbecuede | hebt gebarbecued |
hij, zij, het | barbecuet | barbecuede | heeft gebarbecued |
wij | barbecueën | barbecueden | hebben gebarbecued |
jullie | barbecueën | barbecueden | hebben gebarbecued |
zij, ze | barbecueën | barbecueden | hebben gebarbecued |
PresensBeta
Example presens sentences for Barbecueën with some of the pronouns.
- Ik barbecue elk weekend met mijn vrienden.
- Jij barbecuet graag in de zomermaanden.
- Hij barbecuet het vlees altijd perfect.
- Wij barbecueën vaak in onze achtertuin.
- Zij barbecueën liever met houtskool dan met gas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Barbecueën with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, barbecueërde ik vaak met mijn ouders.
- Vroeger barbecuete jij altijd op zondagen.
- Hij barbecuete altijd tijdens vakanties.
- In onze studententijd barbecueden wij regelmatig.
- Op warme zomeravonden barbecueden zij tot laat in de nacht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Barbecueën with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gebarbecued met mijn familie.
- Jij hebt al meerdere keren gebarbecued deze zomer.
- Hij heeft altijd goed gebarbecued op feestjes.
- Wij hebben in het verleden veel gebarbecued.
- Zij hebben vorige week samen gebarbecued in het park.