improviseren

Conjugations List of Improviseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikimproviseerimproviseerdeheb geïmproviseerd
jij, je, uimproviseertimproviseerdehebt geïmproviseerd
hij, zij, hetimproviseertimproviseerdeheeft geïmproviseerd
wijimproviserenimproviseerdenhebben geïmproviseerd
jullieimproviserenimproviseerdenhebben geïmproviseerd
zij, zeimproviserenimproviseerdenhebben geïmproviseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Improviseren with some of the pronouns.

  • Ik improviseer graag tijdens het spelen van muziek.
  • Mijn studenten improviseren vaak tijdens de Nederlandse les.
  • Wij improviseren regelmatig scènes tijdens toneellessen.
  • Jij improviseert goed op de piano.
  • De acteurs improviseren op het podium.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Improviseren with some of the pronouns.

  • Vroeger improviseerde ik veel tijdens jazzsessies.
  • Toen we jong waren, improviseerden we vaak tijdens toneelstukjes.
  • Tijdens de vorige les improviseerde de leerling spontaan een dialoog.
  • Gisteren improviseerde jij prachtig op je saxofoon.
  • In die periode improviseerde de artiest elke avond een ander lied.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Improviseren with some of the pronouns.

  • Ik heb geïmproviseerd tijdens het optreden gisteravond.
  • Mijn collega heeft al vaak geïmproviseerd tijdens presentaties.
  • Wij hebben samen geïmproviseerd tijdens de theaterworkshop.
  • Heb jij ooit geïmproviseerd tijdens een debat?
  • De bandleden hebben fantastisch geïmproviseerd tijdens het concert.