boetseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boetseer | boetseerde | heb geboetseerd |
jij, je, u | boetseert | boetseerde | hebt geboetseerd |
hij, zij, het | boetseert | boetseerde | heeft geboetseerd |
wij | boetseren | boetseerden | hebben geboetseerd |
jullie | boetseren | boetseerden | hebben geboetseerd |
zij, ze | boetseren | boetseerden | hebben geboetseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Boetseren with some of the pronouns.
- Ik boetseer een vaas.
- Jij boetseert een beeldje.
- Hij boetseert een schildpad.
- Zij boetseert een bloem.
- We boetseren een kopje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Boetseren with some of the pronouns.
- Ik boetseerde vroeger veel.
- Jij boetseerde gisteren een vogel.
- Hij boetseerde elke dag na school.
- Zij boetseerde graag samen met haar vriendinnen.
- We boetseerden tijdens de kunstles op school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Boetseren with some of the pronouns.
- Ik heb een vaas geboetseerd.
- Jij hebt een beeldje geboetseerd.
- Hij heeft een schildpad geboetseerd.
- Zij heeft een bloem geboetseerd.
- We hebben een kopje geboetseerd.