vroegmalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vroegmaal | vroegmaalde | heb gevroegmaald |
jij, je, u | vroegmaalt | vroegmaalde | hebt gevroegmaald |
hij, zij, het | vroegmaalt | vroegmaalde | heeft gevroegmaald |
wij | vroegmalen | vroegmaalden | hebben gevroegmaald |
jullie | vroegmalen | vroegmaalden | hebben gevroegmaald |
zij, ze | vroegmalen | vroegmaalden | hebben gevroegmaald |
Presens
Example presens sentences for Vroegmalen with some of the pronouns.
- Ik maal vroeg.
- Jij maalt vroeg.
- Hij/Zij maalt vroeg.
- Wij malen vroeg.
- Jullie malen vroeg.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vroegmalen with some of the pronouns.
- Ik maalde vroeg.
- Jij maalde vroeg.
- Hij/Zij maalde vroeg.
- Wij maalden vroeg.
- Jullie maalden vroeg.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vroegmalen with some of the pronouns.
- Ik heb vroeg gemalen.
- Jij hebt vroeg gemalen.
- Hij/Zij heeft vroeg gemalen.
- Wij hebben vroeg gemalen.
- Jullie hebben vroeg gemalen.