afkruimelen

Conjugations List of Afkruimelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkruimel afkruimelde afheb afgekruimeld
jij, je, ukruimelt afkruimelde afhebt afgekruimeld
hij, zij, hetkruimelt afkruimelde afheeft afgekruimeld
wijkruimelen afkruimelden afhebben afgekruimeld
julliekruimelen afkruimelden afhebben afgekruimeld
zij, zekruimelen afkruimelden afhebben afgekruimeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afkruimelen with some of the pronouns.

  • Ik kruimel af na het eten van een koekje.
  • Jij kruimelt af tijdens het lezen van de krant.
  • Hij/zij kruimelt af terwijl hij/zij televisie kijkt.
  • Wij kruimelen af na het bakken van brood.
  • Jullie kruimelen af tijdens het ontbijt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afkruimelen with some of the pronouns.

  • Ik kruimelde af terwijl ik aan het studeren was.
  • Jij kruimelde af tijdens het kijken naar een film.
  • Hij/zij kruimelde af na het spelen van een spelletje.
  • Wij kruimelden af tijdens het feestje.
  • Jullie kruimelden af na het sporten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afkruimelen with some of the pronouns.

  • Ik ben afgekruimeld nadat ik mijn lunch had gegeten.
  • Jij bent afgekruimeld na het bakken van de taart.
  • Hij/zij is afgekruimeld na het schoonmaken van de keuken.
  • Wij zijn afgekruimeld na het voltooien van ons huiswerk.
  • Jullie zijn afgekruimeld nadat jullie de vaat hadden gedaan.