ronddwalen

Conjugations List of Ronddwalen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdwaal ronddwaalde rondheb rondgedwaald
jij, je, udwaalt ronddwaalde rondhebt rondgedwaald
hij, zij, hetdwaalt ronddwaalde rondheeft rondgedwaald
wijdwalen ronddwaalden rondhebben rondgedwaald
julliedwalen ronddwaalden rondhebben rondgedwaald
zij, zedwalen ronddwaalden rondhebben rondgedwaald

Presens
Beta

Example presens sentences for Ronddwalen with some of the pronouns.

  • Ik dwaal rond in het park.
  • Je dwaalt rond in de stad.
  • Hij/zij dwaalt rond door de bossen.
  • We dwalen rond in de museumtentoonstelling.
  • Jullie dwalen rond op het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ronddwalen with some of the pronouns.

  • Ik dwaalde rond in het park.
  • Je dwaalde rond in de stad.
  • Hij/zij dwaalde rond door de bossen.
  • We dwaalden rond in de museumtentoonstelling.
  • Jullie dwaalden rond op het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ronddwalen with some of the pronouns.

  • Ik heb rondgedwaald in het park.
  • Je hebt rondgedwaald in de stad.
  • Hij/zij heeft rondgedwaald door de bossen.
  • We hebben rondgedwaald in de museumtentoonstelling.
  • Jullie hebben rondgedwaald op het strand.