overgroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | overgroei | overgroeide | heb overgroeid |
jij, je, u | overgroeit | overgroeide | hebt overgroeid |
hij, zij, het | overgroeit | overgroeide | heeft overgroeid |
wij | overgroeien | overgroeiden | hebben overgroeid |
jullie | overgroeien | overgroeiden | hebben overgroeid |
zij, ze | overgroeien | overgroeiden | hebben overgroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Overgroeien with some of the pronouns.
- De plant overgroeit de schutting.
- De wijnstokken groeien snel over het hek.
- De klimop overgroeit de gevel van het huis.
- De bloemen overgroeien de rand van de bloempot.
- De wilde wingerd overgroeit de boom in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overgroeien with some of the pronouns.
- Vroeger groeide de plant over de schutting.
- De wijnstokken groeiden vroeger over het hek.
- De klimop groeide vroeger over de gevel van het huis.
- De bloemen groeiden vroeger over de rand van de bloempot.
- De wilde wingerd groeide vroeger over de boom in de tuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overgroeien with some of the pronouns.
- De plant is overgegroeid naar de andere kant van de schutting.
- De wijnstokken zijn snel over het hek heen gegroeid.
- De klimop heeft de gevel van het huis overgroeid.
- De bloemen zijn over de rand van de bloempot heen gegroeid.
- De wilde wingerd heeft de boom in de tuin overgroeid.