rojenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rojen | rojende | heb gerojend |
jij, je, u | rojent | rojende | hebt gerojend |
hij, zij, het | rojent | rojende | heeft gerojend |
wij | rojenen | rojenden | hebben gerojend |
jullie | rojenen | rojenden | hebben gerojend |
zij, ze | rojenen | rojenden | hebben gerojend |
PresensBeta
Example presens sentences for Rojenen with some of the pronouns.
- Ik rojen nu een taart.
- Jij rojent graag in de tuin.
- Hij/Zij rojent elke dag naar zijn/haar werk.
- Wij rojenen samen op zondagochtend.
- Jullie rojenen vaak in de buitenlucht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rojenen with some of the pronouns.
- Vroeger rojende ik altijd taarten.
- Toen jij jong was, rojende je vaak in de tuin.
- Hij/Zij rojende vroeger regelmatig naar zijn/haar werk.
- Wij rojenden vroeger veel samen.
- Jullie rojenden altijd in de buitenlucht tijdens de zomer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rojenen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een taart gerojen.
- Jij hebt al meerdere keren in de tuin gerojent.
- Hij/Zij heeft vorige week naar zijn/haar werk gerojent.
- Wij hebben samen vorige maand gerojen.
- Jullie hebben onlangs in de buitenlucht gerojent.