uitrekenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | reken uit | rekende uit | heb uitgerekend |
jij, je, u | rekent uit | rekende uit | hebt uitgerekend |
hij, zij, het | rekent uit | rekende uit | heeft uitgerekend |
wij | rekenen uit | rekenden uit | hebben uitgerekend |
jullie | rekenen uit | rekenden uit | hebben uitgerekend |
zij, ze | rekenen uit | rekenden uit | hebben uitgerekend |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitrekenen with some of the pronouns.
- Ik reken de sommen uit.
- Jij rekent de formule uit.
- Hij/Zij/U rekent de kosten uit.
- Wij rekenen de percentages uit.
- Zij rekenen de winst uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitrekenen with some of the pronouns.
- Ik rekende de vergelijking uit.
- Jij rekende de metingen uit.
- Hij/Zij/U rekende de waarden uit.
- Wij rekenden de kostenplanning uit.
- Zij rekenden het probleem uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitrekenen with some of the pronouns.
- Ik heb de berekening uitgerekend.
- Jij hebt de opgave uitgerekend.
- Hij/Zij/U heeft de uitkomst uitgerekend.
- Wij hebben de resultaten uitgerekend.
- Zij hebben de cijfers uitgerekend.