slepen

Conjugations List of Slepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksleepsleepteheb gesleept
jij, je, usleeptsleeptehebt gesleept
hij, zij, hetsleeptsleepteheeft gesleept
wijslepensleeptenhebben gesleept
jullieslepensleeptenhebben gesleept
zij, zeslepensleeptenhebben gesleept

Presens
Beta

Example presens sentences for Slepen with some of the pronouns.

  • Ik sleep de stoel naar de andere kant van de kamer.
  • Jij sleept de zware koffer moeiteloos de trap op.
  • Hij sleept zijn voeten terwijl hij vermoeid naar huis loopt.
  • Zij slepen de boot het water in voor een dagje varen.
  • We slepen de oude bank naar de vuilnisbak.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Slepen with some of the pronouns.

  • Ik sleepte de stoel naar de andere kant van de kamer.
  • Jij sleepte de zware koffer moeiteloos de trap op.
  • Hij sleepte zijn voeten terwijl hij vermoeid naar huis liep.
  • Zij sleepten de boot het water in voor een dagje varen.
  • We sleepten de oude bank naar de vuilnisbak.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Slepen with some of the pronouns.

  • Ik heb de stoel naar de andere kant van de kamer gesleept.
  • Jij hebt de zware koffer moeiteloos de trap op gesleept.
  • Hij heeft zijn voeten gesleept terwijl hij vermoeid naar huis liep.
  • Zij hebben de boot het water in gesleept voor een dagje varen.
  • We hebben de oude bank naar de vuilnisbak gesleept.