beklemmen

Conjugations List of Beklemmen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeklembeklemdeheb beklemd
jij, je, ubeklemtbeklemdehebt beklemd
hij, zij, hetbeklemtbeklemdeheeft beklemd
wijbeklemmenbeklemdenhebben beklemd
julliebeklemmenbeklemdenhebben beklemd
zij, zebeklemmenbeklemdenhebben beklemd

Presens
Beta

Example presens sentences for Beklemmen with some of the pronouns.

  • De gedachte aan de toekomst beklemmert me.
  • Het donkere bos beklemmend me altijd een beetje.
  • Angst beklemmt haar hart telkens als ze alleen is.
  • Zijn woorden beklemmen mijn keel en maken het moeilijk om te ademen.
  • Die oude herinneringen beklemmen me nog steeds.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Beklemmen with some of the pronouns.

  • Vroeger werd ik vaak beklemd door nachtmerries.
  • Wanneer ik een presentatie moest geven, voelde ik me altijd beklemtoond.
  • In die benauwde kamer voelde ik me altijd beklemd.
  • Toen hij zijn geheim ontdekte, voelde hij zich beklemd in een web van leugens.
  • Als kind voelde ik me soms beklemd door de verwachtingen van anderen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Beklemmen with some of the pronouns.

  • De angst heeft me beklemd sinds ik het nieuws hoorde.
  • Het verlies van mijn vriend heeft me diep beklemtoond.
  • Ik ben altijd al beklemtoond geweest door sociale situaties.
  • Haar opmerkingen hebben mijn geest beklemtoond en me onzeker gemaakt.
  • De stress heeft me fysiek en mentaal beklemtoond.