sleuren

Conjugations List of Sleuren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksleursleurdeheb gesleurd
jij, je, usleurtsleurdehebt gesleurd
hij, zij, hetsleurtsleurdeheeft gesleurd
wijsleurensleurdenhebben gesleurd
julliesleurensleurdenhebben gesleurd
zij, zesleurensleurdenhebben gesleurd

Presens
Beta

Example presens sentences for Sleuren with some of the pronouns.

  • Ik sleur de zware koffer de trap op.
  • Jij sleurt jezelf elke ochtend uit bed.
  • Hij sleurt het touw achter zich aan.
  • Zij sleuren de boodschappentassen naar huis.
  • Wij sleuren de meubels door het huis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sleuren with some of the pronouns.

  • Ik sleurde de vermoeide hond mee tijdens de wandeling.
  • Jij sleurde de stoelen over de vloer.
  • Hij sleurde zijn vrienden mee naar het concert.
  • Zij sleurden de kapotte fiets naar de fietsenmaker.
  • Wij sleurden de tenten naar de camping.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sleuren with some of the pronouns.

  • Ik heb de kast naar de andere kamer gesleurd.
  • Jij hebt de auto uit de modder gesleurd.
  • Hij heeft de boot het water in gesleurd.
  • Zij hebben de oude bank naar de stortplaats gesleurd.
  • Wij hebben de zware dozen naar de zolder gesleurd.