wegslippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slip weg | slipte weg | heb weggeslipt |
jij, je, u | slipt weg | slipte weg | hebt weggeslipt |
hij, zij, het | slipt weg | slipte weg | heeft weggeslipt |
wij | slippen weg | slipten weg | hebben weggeslipt |
jullie | slippen weg | slipten weg | hebben weggeslipt |
zij, ze | slippen weg | slipten weg | hebben weggeslipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegslippen with some of the pronouns.
- Ik slip weg op het gladde ijs.
- Jij slipt weg als je zo snel fietst.
- Hij/Zij/Het slipt weg tussen de menigte.
- Wij slippen weg op de natte vloer.
- Jullie slippen weg tijdens het dansen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegslippen with some of the pronouns.
- Ik gleed weg, maar kon me nog net vasthouden.
- Jij glipte weg voordat ik je kon tegenhouden.
- Hij/Zij/Het gleed weg en viel op de grond.
- Wij gleden weg op de glibberige ondergrond.
- Jullie gleden weg terwijl jullie aan het rennen waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegslippen with some of the pronouns.
- Ik ben weggeslipt zonder dat ze me zag.
- Jij bent weggeslipt toen ik even niet oplette.
- Hij/Zij/Het is weggeslipt tijdens de pauze.
- Wij zijn weggeslipt voordat de vergadering begon.
- Jullie zijn weggeslipt terwijl ik met anderen aan het praten was.