gelijkzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet gelijk | zette gelijk | heb gelijkgezet |
jij, je, u | zet gelijk | zette gelijk | hebt gelijkgezet |
hij, zij, het | zet gelijk | zette gelijk | heeft gelijkgezet |
wij | zetten gelijk | zetten gelijk | hebben gelijkgezet |
jullie | zetten gelijk | zetten gelijk | hebben gelijkgezet |
zij, ze | zetten gelijk | zetten gelijk | hebben gelijkgezet |
PresensBeta
Example presens sentences for Gelijkzetten with some of the pronouns.
- Ik zet de klok gelijk.
- Jij zet de tijd gelijk.
- Hij/Zij/Het zet het horloge gelijk.
- Wij zetten alle klokken gelijk.
- Jullie zetten de wekker gelijk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gelijkzetten with some of the pronouns.
- Ik zette de klok gelijk.
- Jij zette de tijd gelijk.
- Hij/Zij/Het zette het horloge gelijk.
- Wij zetten alle klokken gelijk.
- Jullie zetten de wekker gelijk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gelijkzetten with some of the pronouns.
- Ik heb de klok gelijkgezet.
- Jij hebt de tijd gelijkgezet.
- Hij/Zij/Het heeft het horloge gelijkgezet.
- Wij hebben alle klokken gelijkgezet.
- Jullie hebben de wekker gelijkgezet.