ingrosseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ingrosseer | ingrosseerde | heb geïngrosseerd |
jij, je, u | ingrosseert | ingrosseerde | hebt geïngrosseerd |
hij, zij, het | ingrosseert | ingrosseerde | heeft geïngrosseerd |
wij | ingrosseren | ingrosseerden | hebben geïngrosseerd |
jullie | ingrosseren | ingrosseerden | hebben geïngrosseerd |
zij, ze | ingrosseren | ingrosseerden | hebben geïngrosseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ingrosseren with some of the pronouns.
- Ik vergroot in.
- Jij vergroot in.
- Hij/zij/het vergroot in.
- Wij vergroten in.
- Jullie vergroten in.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ingrosseren with some of the pronouns.
- Ik vergrootte in.
- Jij vergrootte in.
- Hij/zij/het vergrootte in.
- Wij vergrootten in.
- Jullie vergrootten in.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ingrosseren with some of the pronouns.
- Ik heb ingegrossoerd.
- Jij hebt ingegrossoerd.
- Hij/zij/het heeft ingegrossoerd.
- Wij hebben ingegrossoerd.
- Jullie hebben ingegrossoerd.