jijen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | jij | jijde | heb gejijd |
jij, je, u | jijt | jijde | hebt gejijd |
hij, zij, het | jijt | jijde | heeft gejijd |
wij | jijen | jijden | hebben gejijd |
jullie | jijen | jijden | hebben gejijd |
zij, ze | jijen | jijden | hebben gejijd |
PresensBeta
Example presens sentences for Jijen with some of the pronouns.
- Jij jijt elke dag naar school.
- Jij jijt graag in het park.
- Jij jijt altijd naar de film.
- Jij jijt goed in wiskunde.
- Jij jijt snel en efficiƫnt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Jijen with some of the pronouns.
- Vroeger jijde je vaak met je vrienden.
- Toen ik binnenkwam, jijde jij al.
- Elke zomer jijde jij naar het strand.
- Tijdens de les jijde jij altijd vragen.
- Vroeger jijde jij veel met de trein.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Jijen with some of the pronouns.
- Jij hebt gejijd op het feest gisteravond.
- Jij bent naar de stad gejijd.
- Jij hebt veel gejijd tijdens je vakantie.
- Jij bent naar de sportschool gejijd.
- Jij hebt lang gejijd om hier te komen.