inblazen

Conjugations List of Inblazen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblaas inblies inheb ingeblazen
jij, je, ublaast inblies inhebt ingeblazen
hij, zij, hetblaast inblies inheeft ingeblazen
wijblazen inbliezen inhebben ingeblazen
jullieblazen inbliezen inhebben ingeblazen
zij, zeblazen inbliezen inhebben ingeblazen

Presens
Beta

Example presens sentences for Inblazen with some of the pronouns.

  • Ik blaas muziek in mijn instrument.
  • Hij blaast de kaarsen uit na het verjaardagsfeestje.
  • Zij blaast de zeepbellen in de lucht.
  • We blazen nieuw leven in het oude gebouw.
  • Jullie blazen de ballonnen op voor het feest.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inblazen with some of the pronouns.

  • Ik blies vroeger muziek in mijn instrument.
  • Hij blies vroeger de kaarsen uit na het verjaardagsfeestje.
  • Zij blies vroeger de zeepbellen in de lucht.
  • We bliezen vroeger nieuw leven in het oude gebouw.
  • Jullie bliezen vroeger de ballonnen op voor het feest.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inblazen with some of the pronouns.

  • Ik heb muziek in mijn instrument ingeblazen.
  • Hij heeft de kaarsen uitgeblazen na het verjaardagsfeestje.
  • Zij heeft de zeepbellen in de lucht geblazen.
  • We hebben nieuw leven in het oude gebouw geblazen.
  • Jullie hebben de ballonnen opgeblazen voor het feest.