uitschrapen

Conjugations List of Uitschrapen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschraap uitschraapte uitheb uitgeschraapt
jij, je, uschraapt uitschraapte uithebt uitgeschraapt
hij, zij, hetschraapt uitschraapte uitheeft uitgeschraapt
wijschrapen uitschraapten uithebben uitgeschraapt
jullieschrapen uitschraapten uithebben uitgeschraapt
zij, zeschrapen uitschraapten uithebben uitgeschraapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitschrapen with some of the pronouns.

  • Ik schraap mijn bord altijd schoon na het eten.
  • Jij schraapt de verf van de muur af.
  • Hij schraapt het ijs van zijn autoruiten in de winter.
  • Wij schrapen de restjes van het avondeten in de vuilnisbak.
  • Zij schrapen de aangekoekte etensresten van de pannen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitschrapen with some of the pronouns.

  • Vroeger schraapte ik mijn bord altijd schoon na het eten.
  • Toen jij kwam, schrapte je de verf van de muur af.
  • Hij schraapte vroeger het ijs van zijn autoruiten af in de winter.
  • Wij schraapten vroeger de restjes van het avondeten in de vuilnisbak.
  • Zij schraapten de aangekoekte etensresten vroeger van de pannen af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitschrapen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn bord schoongeschraapt na het eten.
  • Jij hebt de verf van de muur afgeschraapt.
  • Hij heeft het ijs van zijn autoruiten afgeschraapt in de winter.
  • Wij hebben de restjes van het avondeten in de vuilnisbak geschraapt.
  • Zij hebben de aangekoekte etensresten van de pannen afgeschraapt.