verdobbelen

Conjugations List of Verdobbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverdobbelverdobbeldeheb verdobbeld
jij, je, uverdobbeltverdobbeldehebt verdobbeld
hij, zij, hetverdobbeltverdobbeldeheeft verdobbeld
wijverdobbelenverdobbeldenhebben verdobbeld
jullieverdobbelenverdobbeldenhebben verdobbeld
zij, zeverdobbelenverdobbeldenhebben verdobbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Verdobbelen with some of the pronouns.

  • Ik verdobbel elke week mijn zakgeld.
  • Jij verdobbelt altijd als we spelletjes doen.
  • Hij verdobbelt zijn winst in het casino.
  • Zij verdobbelen hun geld op de beurs.
  • Wij verdobbelen onze tijd met nutteloze discussies.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verdobbelen with some of the pronouns.

  • Ik verdobbelde mijn zakgeld elke week.
  • Jij verdobbelde altijd als we spelletjes deden.
  • Hij verdobbelde zijn winst in het casino.
  • Zij verdobbelden hun geld op de beurs.
  • Wij verdobbelden onze tijd met nutteloze discussies.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verdobbelen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn zakgeld verdobbeld.
  • Jij hebt altijd verdobbeld als we spelletjes deden.
  • Hij heeft zijn winst verdobbeld in het casino.
  • Zij hebben hun geld verdobbeld op de beurs.
  • Wij hebben onze tijd verdobbeld met nutteloze discussies.