riemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | riem | riemde | heb geriemd |
jij, je, u | riemt | riemde | hebt geriemd |
hij, zij, het | riemt | riemde | heeft geriemd |
wij | riemen | riemden | hebben geriemd |
jullie | riemen | riemden | hebben geriemd |
zij, ze | riemen | riemden | hebben geriemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Riemen with some of the pronouns.
- Ik riem elke dag naar mijn werk.
- Jij roeit met twee riemen tegelijk.
- Hij/zij/ze rijmen graag gedichten.
- Wij riemen samen in de kano.
- Jullie riemen hard tijdens het zeilen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Riemen with some of the pronouns.
- Ik roeide regelmatig met een riem.
- Jij kon vroeger goed riemen maken.
- Hij/zij/ze reden altijd met riemen op hun fietsen.
- Wij roeiden door de grachten van Amsterdam.
- Jullie zwommen zonder riemen in het meer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Riemen with some of the pronouns.
- Ik heb geroeid met de riemen die ik had.
- Jij bent goed met riemen omgegaan.
- Hij/zij/ze hebben mooie gedichten gerijmd.
- Wij hebben met veel plezier geroeid.
- Jullie hebben hard gezwommen zonder riemen.