transporteren

Conjugations List of Transporteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktransporteertransporteerdeheb getransporteerd
jij, je, utransporteerttransporteerdehebt getransporteerd
hij, zij, hettransporteerttransporteerdeheeft getransporteerd
wijtransporterentransporteerdenhebben getransporteerd
jullietransporterentransporteerdenhebben getransporteerd
zij, zetransporterentransporteerdenhebben getransporteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Transporteren with some of the pronouns.

  • Ik transporteer de goederen naar de klant.
  • Jij transporteert de bagage naar het vliegveld.
  • Hij transporteert de vracht met de vrachtwagen.
  • Wij transporteren de pakketten met de trein.
  • Zij transporteren de meubels naar het nieuwe huis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Transporteren with some of the pronouns.

  • Ik transporteerde vroeger de goederen naar de klant.
  • Jij transporteerde vroeger de bagage naar het vliegveld.
  • Hij transporteerde vroeger de vracht met de vrachtwagen.
  • Wij transporteerden vroeger de pakketten met de trein.
  • Zij transporteerden vroeger de meubels naar het nieuwe huis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Transporteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de goederen naar de klant getransporteerd.
  • Jij hebt de bagage naar het vliegveld getransporteerd.
  • Hij heeft de vracht met de vrachtwagen getransporteerd.
  • Wij hebben de pakketten met de trein getransporteerd.
  • Zij hebben de meubels naar het nieuwe huis getransporteerd.