afbollen

Conjugations List of Afbollen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbol afbolde afheb afgebold
jij, je, ubolt afbolde afhebt afgebold
hij, zij, hetbolt afbolde afheeft afgebold
wijbollen afbolden afhebben afgebold
julliebollen afbolden afhebben afgebold
zij, zebollen afbolden afhebben afgebold

Presens
Beta

Example presens sentences for Afbollen with some of the pronouns.

  • Ik bol af naar huis.
  • Jij bolt af van het werk.
  • Hij/Zij bolt af op zijn/haar fiets.
  • Wij bollen af naar het strand.
  • Jullie bollen af van het feestje.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afbollen with some of the pronouns.

  • Ik bolde af naar mijn ouders vroeger.
  • Jij bolde af van school gisteren.
  • Hij/Zij bolde af met de trein.
  • Wij bolden af naar het park vorige zomer.
  • Jullie bolden af van het concert vorige week.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afbollen with some of the pronouns.

  • Ik ben afgebold.
  • Jij bent afgebold van de vergadering.
  • Hij/Zij is afgebold uit de stad.
  • Wij zijn afgebold naar het buitenland.
  • Jullie zijn afgebold van het podium.