stippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stip | stipte | heb gestipt |
jij, je, u | stipt | stipte | hebt gestipt |
hij, zij, het | stipt | stipte | heeft gestipt |
wij | stippen | stipten | hebben gestipt |
jullie | stippen | stipten | hebben gestipt |
zij, ze | stippen | stipten | hebben gestipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Stippen with some of the pronouns.
- Ik stip de bloemen aan met verf.
- Jij stipt de stippen op het papier.
- Hij/Zij/Het stippelt een patroon op de stof.
- Wij stippen de mokken met kleurrijke punten.
- Jullie stippen de vlaggen met witte verf.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stippen with some of the pronouns.
- Ik stippe de puntjes vroeger altijd met de hand.
- Jij stipte de stippen gisteren zorgvuldig.
- Hij/Zij/Het stipte de vormen toen nog met potlood.
- Wij stipten de randjes vorige week voorzichtig.
- Jullie stippen de figuren vroeger veel kleiner.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stippen with some of the pronouns.
- Ik heb de stippen op het doek gestipt.
- Jij hebt de patronen nauwkeurig gestippeld.
- Hij/Zij/Het heeft de mokken prachtig gestipt.
- Wij hebben de stippen op de muur gestempeld.
- Jullie hebben de lijnen secuur gestippeld.