oppotten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pot op | potte op | heb opgepot |
jij, je, u | pot op | potte op | hebt opgepot |
hij, zij, het | pot op | potte op | heeft opgepot |
wij | potten op | potten op | hebben opgepot |
jullie | potten op | potten op | hebben opgepot |
zij, ze | potten op | potten op | hebben opgepot |
PresensBeta
Example presens sentences for Oppotten with some of the pronouns.
- Ik pot het geld op voor een regenachtige dag.
- Jij pott het geld op voor later.
- Hij/zij/het pot het geld op in een spaarpot.
- Wij potten het geld op om te sparen voor een vakantie.
- Jullie potten het geld op voor een nieuwe auto.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oppotten with some of the pronouns.
- Ik potte het geld op voor een regenachtige dag.
- Jij potte het geld op voor later.
- Hij/zij/het potte het geld op in een spaarpot.
- Wij potten het geld op om te sparen voor een vakantie.
- Jullie potten het geld op voor een nieuwe auto.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oppotten with some of the pronouns.
- Ik heb het geld opgepot voor een regenachtige dag.
- Jij hebt het geld opgepot voor later.
- Hij/zij/het heeft het geld opgepot in een spaarpot.
- Wij hebben het geld opgepot om te sparen voor een vakantie.
- Jullie hebben het geld opgepot voor een nieuwe auto.