uitjoelen

Conjugations List of Uitjoelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjoel uitjoelde uitheb uitgejoeld
jij, je, ujoelt uitjoelde uithebt uitgejoeld
hij, zij, hetjoelt uitjoelde uitheeft uitgejoeld
wijjoelen uitjoelden uithebben uitgejoeld
julliejoelen uitjoelden uithebben uitgejoeld
zij, zejoelen uitjoelden uithebben uitgejoeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitjoelen with some of the pronouns.

  • Ik jouw uit tijdens het optreden van de band.
  • Jij joelt hem altijd uit als hij een toespraak houdt.
  • Hij, zij, het wordt regelmatig uitgejoeld door het publiek.
  • Wij joelen de tegenstander uit tijdens de wedstrijd.
  • Jullie joelen de artiesten uit op het podium.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitjoelen with some of the pronouns.

  • Ik joelde hem vroeger altijd uit tijdens zijn optredens.
  • Jij jouw haar vaak uit toen jullie nog samenwerkten.
  • Hij, zij, het werd constant uitgejoeld tijdens de voorstellingen.
  • Wij jouw onze docent vroeger wel eens uit tijdens de les.
  • Jullie joelden de spelers regelmatig uit tijdens de trainingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitjoelen with some of the pronouns.

  • Ik heb hem vorige week uitgejoeld tijdens de presentatie.
  • Jij hebt haar al eens eerder uitgejouwd op dat feestje.
  • Hij, zij, het heeft zich laten uitjoelen tijdens de show.
  • Wij hebben de politicus uitgejouwen tijdens zijn toespraak.
  • Jullie hebben de trainer uitgejoeld na de verloren wedstrijd.