belommeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | belommer | belommerde | heb belommerd |
jij, je, u | belommert | belommerde | hebt belommerd |
hij, zij, het | belommert | belommerde | heeft belommerd |
wij | belommeren | belommerden | hebben belommerd |
jullie | belommeren | belommerden | hebben belommerd |
zij, ze | belommeren | belommerden | hebben belommerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Belommeren with some of the pronouns.
- Ik belommer
- Jij belommert
- Hij/Zij/Het belommert
- Wij belommeren
- Jullie belommeren
- Zij belommeren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Belommeren with some of the pronouns.
- Ik belommerde
- Jij belommerde
- Hij/Zij/Het belommerde
- Wij belommerden
- Jullie belommerden
- Zij belommerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Belommeren with some of the pronouns.
- Ik heb belommerd
- Jij hebt belommerd
- Hij/Zij/Het heeft belommerd
- Wij hebben belommerd
- Jullie hebben belommerd
- Zij hebben belommerd