kimmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kim | kimde | heb gekimd |
jij, je, u | kimt | kimde | hebt gekimd |
hij, zij, het | kimt | kimde | heeft gekimd |
wij | kimmen | kimden | hebben gekimd |
jullie | kimmen | kimden | hebben gekimd |
zij, ze | kimmen | kimden | hebben gekimd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kimmen with some of the pronouns.
- Ik kom uit Nederland.
- Jij komt op tijd.
- Hij komt naar het feest.
- Wij komen met de trein.
- Zij komen altijd samen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kimmen with some of the pronouns.
- Ik kwam elke dag langs.
- Jij kwam vroeger altijd spelen.
- Hij kwam te laat aan.
- Wij kwamen vaak bij elkaar.
- Zij kwamen gisteren op bezoek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kimmen with some of the pronouns.
- Ik ben gekomen gisteren.
- Jij bent vorige week gekomen.
- Hij is al vaak gekomen.
- Wij zijn net aangekomen.
- Zij zijn gisteravond gekomen.