wedervoeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | voer weder | voerde weder | heb wedergevoerd |
jij, je, u | voert weder | voerde weder | hebt wedergevoerd |
hij, zij, het | voert weder | voerde weder | heeft wedergevoerd |
wij | voeren weder | voerden weder | hebben wedergevoerd |
jullie | voeren weder | voerden weder | hebben wedergevoerd |
zij, ze | voeren weder | voerden weder | hebben wedergevoerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Wedervoeren with some of the pronouns.
- Ik voer de auto weer.
- Jij voert de auto weer.
- Hij/Zij/Het voert de auto weer.
- Wij voeren de auto weer.
- Jullie voeren de auto weer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wedervoeren with some of the pronouns.
- Ik voerde de auto weer.
- Jij voerde de auto weer.
- Hij/Zij/Het voerde de auto weer.
- Wij voerden de auto weer.
- Jullie voerden de auto weer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wedervoeren with some of the pronouns.
- Ik heb de auto weer gevoerd.
- Jij hebt de auto weer gevoerd.
- Hij/Zij/Het heeft de auto weer gevoerd.
- Wij hebben de auto weer gevoerd.
- Jullie hebben de auto weer gevoerd.