nivelleren

Conjugations List of Nivelleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknivelleernivelleerdeheb genivelleerd
jij, je, univelleertnivelleerdehebt genivelleerd
hij, zij, hetnivelleertnivelleerdeheeft genivelleerd
wijnivellerennivelleerdenhebben genivelleerd
jullienivellerennivelleerdenhebben genivelleerd
zij, zenivellerennivelleerdenhebben genivelleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Nivelleren with some of the pronouns.

  • Ik nivelleer het speelveld.
  • Jij nivelleert de kansen.
  • Hij/Zij/Het nivelleert de verschillen.
  • Wij nivelleren de inkomens.
  • Jullie nivelleren de privileges.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nivelleren with some of the pronouns.

  • Ik niveau leerde vroeger al.
  • Jij niveau leerde altijd snel.
  • Hij/Zij/Het niveau leerde tijdens zijn jeugd.
  • Wij niveau leerden graag samen.
  • Jullie niveau leerden intensief.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nivelleren with some of the pronouns.

  • Ik heb genivelleerd.
  • Jij hebt de kloof genivelleerd.
  • Hij/Zij/Het heeft de ongelijkheid genivelleerd.
  • Wij hebben de niveaus genivelleerd.
  • Jullie hebben de posities genivelleerd.